The Divine Life Society
Afdeling Aalst
Homepage


Appaya Diekshitar

Nederigheid
Appaya Diekshitar (1520-1593) was een grote wijze in het voorgeslacht van Swami Sivananda. Op zekere dag bezocht hij het geboortedorp van zijn vrouw Amma. Zijn bezoek veroorzaakte een grote toeloop van mensen die de beroemde heilige wilden zien. Een oude vrouw, half blind en bijna potdoof, voelde toch dat er iets gaande was. Ze vroeg aan haar buur wat er gebeurde. "De man van Amma is op bezoek", was het antwoord. "Moeten ze voor de man van Amma zo'n beslag maken?" vroeg de oude vrouw. Toen dit de wijze ter ore kwam, zei hij: "In Amma's dorp is Appaya Diekshitars faam die van Amma."

De wijze onderstreepte het zodoende dat nederigheid een noodzakelijke deugd is op het pad van Yoga, het pad dat verlicht en verlost en dat maar een twintigtal centimeter lang is. Het is immers de weg van het hoofd naar het hart.

Swami Sivananda schreef een gedicht over zijn voorouder, dat ik naar beste vermogen vertaalde zonder me evenwel zorgen te maken over rijmwoorden:

There had ris'n the Moghul Empire
From the glowing ashes and fire
Of the Battle of Panipat,
When in a southern Brahmin's hut

Toen het Moghulrijk was verrezen
Uit de gloeiende as en het vuur
Van de Slag van Paaniepat
Werd in de hut van een brahmaan uit het zuiden

Was born a lad that blew again
The Vedantic bugle amain,
And stirred from slumber and from sloth
With the urge of righteous wrath

Een jongen geboren die onstuimig
Weer de hoorn van Vedanta blies
En die uit hun sluimer en slaap
Met de drift van gerechtvaardigde toorn

The guardians of the Vedas,
Heirs of the Upanishads,
And made them stand alert intent
To hear the tune of sad lament

De behoeders van de Vedas,
Erfgenamen van de Oepanishads, opwekte.
Met nauwlettende aandacht liet hij hen
Luisteren naar de wijs van het droevig gejammer

Break forth from India's anguished soul.
No longer may they sprawl and loll
On downy beds of idleness,
Complacent with their past greatness

Dat opwelde uit India's gekwelde ziel.
Niet langer mochten ze onachtzaam talmen
Op comfortabele bedden van ijdelheid,
Ingenomen met hun voorbije grootheid

When loud the manly bugle blared,
And the need for action declared.
The great Appayya Dikshitar
Was a saint, a sage and scholar.

Hij die luid de mannelijke hoorn schalde
De nood aan handeling verkondigend.
Was de grote Appaya Diekshitar
Een heilige, een wijze en geleerde.

He it was the clarion sounded,
Our hearts then with éclat bounded;
He it was that called in that age
To us to guard our heritage.

Van hem was het hoorngeschal
Dat onze harten heftig te keer deed gaan;
Hij was het die voor ons de tijd inluidde
Voor het behoeden van onze erfenis.

Versed was he in philosophy,
And e'er did he win the trophy
In duels and combats of learning,
Leaving, savants with shame burning.

Beslagen als hij was in filosofie
Was hij het die altijd de trofee won
In geleerde debatten en toen hij vertrok
Brandden geleerden met schaamte.

In rhetoric peerless was he,
And his fame Pundits did envy
And on him much mud they slung;
The aspirants to him they clung.

In retoriek was hij weergaloos;
Pandits benijdden hem zijn faam;
Ze gooiden massa's modder tegen hem aan;
Maar zoekers hechtten zich aan hem.

Sweet in praise, of Siva he sang
Hymns that with rich melody rang,
And devotees still love to sing
Hymns by him, among poets a king.

Zoet in lofzang, over Shiva zong hij
In hymnen met rijke melodie,
Die toegewijden nu nog met liefde zingen;
Hymnen van hem, onder dichters een koning.

For aspirants and learned men,
With learned skill and acumen,
The four schools of thought he surveyed,
And their tenets to all conveyed

Voor zoekers en geleerden,
Met geleerde handigheid en inzicht
Onderzocht hij de vier filosofische scholen.
En droeg aan allen hun grondbeginselen uit

In learned treatises and books,
Unblemished by jaundiced looks,
And in commentaries bejewelled,
With Vedic wisdom unexcelled.

In geleerde verhandelingen en boeken,
Door vooringenomenheid onbezoedeld,
En in commentaren getooid
Met onovertroffen Vedische wijsheid.

Like a golden ring on the spire
Of the Vedantic shell of fire,
Appayya Dikshitar did glisten
Among the wheel of lesser men.

Als een gouden ring op de torenspits
Van de vuurtoren van Vedanta
Schitterde Appaya Diekshitar
Onder de kring van mindere mensen.

Once to Tirupathi the sage
Went on a lonely pilgrimage,
And there the Mahant to him told:
"Enter not the fane; it can't hold

Eens ging de wijze naar Tiroepathi
Op een eenzame pelgrimstocht
Waar de mahant tegen hem zei:
"Ga de tempel niet binnen; hij ontvangt

Within its precinct a Saivite;
To enter here you have no right."
Wrath was the saint and quietly he
By occult power did o'ernight change

Op zijn terrein geen Shaivite;
Ge hebt geen recht hier binnen te gaan."
Vergramd was de heilige en in stilte
Veranderde hij 's nachts door occulte kracht

The fane's image of Lord Vishnu
To Siva. The Mahant turned blue
When in the morn he, aghast, saw
Vishnu's image changed to Siva.

Het tempelbeeld van Heer Vishnoe
In Shiva. De mahant werd lijkbleek
Toen hij 's morgens met ontzetting zag
Dat het beeld van Vishnoe nu Shiva was.

To the great sage he now did run
And of him humbly beg pardon,
And asked the image be restored
To the shape he loved and adored.

Hij liep op de grote wijze toe
En vroeg hem nederig om vergiffenis
En smeekte het beeld weer te veranderen
In de vorm die hij liefhad en aanbad.

Such was the great saint Appayya,
An incarnation of Siva,
Whom men still love and have reverence
For his wisdom and intelligence.

Dit was de grote heilige Appaya,
Een belichaming van Shiva,
Die mensen nog steeds met liefde vereren
Voor zijn wijsheid en intelligentie.